Nieuwsbrief FSO nr. 58 - Wijziging van de referteperiode voor de werknemers die hun werkgever in gebreke hebben gesteld
Inhoud van deze pagina
Juridische vraag
Wat werd er precies gewijzigd in artikel 36 van de wet van 26.06.2002 betreffende de sluiting van de ondernemingen? Op welke datum is die wijziging in werking getreden?
Standpunt FSO
Artikel 36, §1 werd aangevuld door artikel 6 van de wet van 26.03.2018 betreffende de versterking van de economische groei en de sociale cohesie (BS 30.03.2018). De wijziging zorgt voor een uitbreiding van de referteperiode voor de werknemers die hun werkgever een officiële ingebrekestelling hebben verstuurd, overeenkomstig artikel 2244, § 2 van het Burgerlijk Wetboek.
Die wijziging is in werking getreden op 09.04.2018.
Motivering
Artikel 36 van de Sluitingswet
Dit artikel bepaalt dat de tussenkomst van het FSO mogelijk is voor de werknemer van wie aan de arbeidsovereenkomst een einde is gekomen in de loop van een referteperiode (§ 1). Er bestaan drie uitzonderingen op dit principe (§ 2), waarvan één in het voordeel van de werknemer die een gerechtelijke procedure heeft ingeleid voor de sluiting (§ 2, 3°).
Principe van artikel 2244, § 2 van het Burgerlijk Wetboek
De wet van 23.05.2013 tot wijziging van artikel 2244 van het Burgerlijk Wetboek heeft dat artikel aangevuld met de mogelijkheid tot stuiting van de verjaring middels een officiële ingebrekestelling.
Die ingebrekestelling moet voldoen aan een reeks voorwaarden en precieze verplichte vermeldingen. Ze moet namelijk aangetekend, tegen ontvangstbewijs en door de advocaat van de schuldeiser, de daartoe door de schuldeiser aangestelde gerechtsdeurwaarder of de vakbondsvertegenwoordiger die in rechte kan optreden in naam van de schuldeiser worden verstuurd. Er moet worden opgemerkt dat de verjaring slechts eenmalig kan worden gestuit door een dergelijke ingebrekestelling.
De wijziging aan artikel 2244 van het Burgerlijk Wetboek heeft in de verhouding werknemer - werkgever als gevolg dat een ingebrekestelling die aangetekend wordt verstuurd, de verjaring stuit en een nieuwe verjaringstermijn van een jaar doet ingaan. In die periode behoudt de werknemer het recht om zijn aanspraken tegen zijn ex-werkgever te doen gelden.
Verband tussen artikel 2244, § 2 van het Burgerlijk Wetboek en de sluitingswet
Door de toepassing van artikel 2244, § 2 van het Burgerlijk Wetboek was het mogelijk dat de werknemers, die een ingebrekestelling hadden verstuurd, geen tussenkomst van het FSO konden genieten omdat hun arbeidsovereenkomst eindigde buiten de termijn van 13 maanden die de wettelijke sluitingsdatum voorafgaat en omdat ze ook geen rechtsvordering hadden ingesteld vóór de sluiting.
Het Beheerscomité van het FSO heeft onderzocht hoe een dergelijke ingebrekestelling kon worden gelijkgesteld met het instellen van een rechtsvordering vóór de sluiting. De gekozen oplossing is een verlenging van de referteperiode, wat de wetgever geconcretiseerd heeft door § 1 van artikel 36 van de wet van 26.06.2002 aan te vullen.
Zo wordt de termijn van 13 maanden voorafgaand aan de wettelijke sluitingsdatum op 25 maanden gebracht als en enkel als de verjaring werd gestuit ten aanzien van de werkgever middels een officiële ingebrekestelling overeenkomstig artikel 2244, § 2 van het Burgerlijk Wetboek.
De nieuwe bepaling is van toepassing op de werknemers die de verjaring op geldige wijze hebben gestuit vanaf 09.04.2018.