Nieuwsbrief FSO nr 60 - Het vakantiegeld is niet verschuldigd aan de overgenomen werknemer

Juridische vraag

Kan de overgenomen werknemer het vertrekvakantiegeld opeisen in het kader van een overdracht onder gerechtelijk gezag? Moet het FSO dan vertrekvakantiegeld betalen als de werknemer dat eist?

Standpunt FSO

Het vertrekvakantiegeld is niet verschuldigd aan de overgenomen werknemer in het kader van de overdracht onder gerechtelijk gezag. Dit wordt enkel opeisbaar wanneer de arbeidsovereenkomst eindigt. Het FSO is niet verplicht om het vertrekvakantiegeld te betalen als de overgenomen werknemer in overdracht onder gerechtelijk gezag dat eist via het formulier F1.

Motivering

Algemeen

De reglementering over de jaarlijkse vakantie is van openbare orde.

Het vertrekvakantiegeld wordt vermeld in artikel 46, § 1 van het koninklijk besluit van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers. Volgens die bepaling betaalt de werkgever het vertrekvakantiegeld wanneer het contract van de werknemer een einde neemt, het wordt met andere woorden toegekend op het moment van de verbreking van de arbeidsovereenkomst. De reglementaire bepalingen voorzien ook in andere hypotheses waarin het vertrekvakantiegeld kan worden toegekend.

De situatie van de overgenomen werknemer

De arbeidsovereenkomst van de overgenomen werknemer wordt niet verbroken, maar loopt na de overdracht voort bij de overnemer. De rechten en verplichtingen ten aanzien van de overgenomen werknemers, die voortvloeien uit de op het tijdstip van de overdracht onder gerechtelijk gezag bestaande arbeidsovereenkomst met de schuldenaar, gaan door de overdracht op de overnemer over (artikel 9, cao nr. 102).

Als de werknemer zich niet in een van de andere hypotheses bevindt, vermeld in artikel 46 van het koninklijk besluit van 30 maart 1967, heeft hij geen recht op het vertrekvakantiegeld. Die overgenomen werknemer heeft slechts recht op het vertrekvakantiegeld als één van de gevallen voorzien door de reglementering worden bevestigd in de loop van de periode van tewerkstelling na de overdracht. De betrokkene moet hiervan zelf het bewijs leveren.

Als de overgenomen werknemer met de overnemer en de curator samen een aanvraag tot vergoeding van het vertrekvakantiegeld ondertekenen, zal het FSO dat niet uitbetalen aangezien het opeisbaar zal zijn op het moment waarop de arbeidsovereenkomst wordt verbroken met de overnemer.

De aanvaarding van het vertrekvakantiegeld in het passief van het faillissement is overigens niet tegenstelbaar aan het FSO, rekening houdend met het karakter van openbare orde van de reglementering over de jaarlijkse vakantie. De schuld bestaat namelijk niet, aangezien de overgenomen werknemer er geen recht op heeft: het FSO kan niet verplicht worden tot de betaling van een schuld – in de zin van opeisbare verplichting – die niet bestaat.

Het FSO moet overigens het vertrekvakantiegeld niet betalen omdat dit opeisbaar wordt na de overdracht.

Op basis van de cao nr. 102 is het FSO slechts gehouden tot sociale schulden verschuldigd door de overlater die het voorwerp uitmaakt van een sluiting, en niet tot schulden waartoe de overnemer gehouden is; maar aangezien de werknemer overgenomen is, zal hij het vertrekvakantiegeld pas kunnen opeisen bij de verbreking van de overeenkomst met de overnemer.

Voor de duidelijkheid: het FSO is enkel gehouden tot de schulden van de overlater die het voorwerp uitmaken van een sluiting als die opeisbaar zijn tussen de datum van opening van de reorganisatie en de datum van de overdracht. De schulden van de overlater die opeisbaar zijn vóór de opening van de procedure zijn ook ten laste van de overnemer, zolang die laatste werd geïnformeerd over die schulden.

Arbeidshof Gent, afdeling Gent, 8ste kamer, 12 oktober 2018

Deze problematiek werd reeds door het arbeidshof van Gent, afdeling Gent, onderzocht tijdens een rechtszaak over een werknemer die werd overgenomen in het kader van een overdracht onder gerechtelijk gezag. Het hof heeft de analyse van het FSO bevestigd in zijn vonnis van 12 oktober 2018 (AR 2017/ AG/216).

De overnemer had – ten onrechte – in de overnameovereenkomst vermeld dat hij uitsluitend zou instaan voor de lonen, de bijdragen aan de sociale zekerheid, de fiscale bijdragen en -voorheffingen en alle vergoedingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomsten vanaf de datum van de daadwerkelijke overdracht en slechts voor de activiteiten vanaf die datum. De overnemer weigerde om andere sociale en fiscale schulden, verschuldigd op grond van de activiteiten van de overlater tot de datum van de overdracht, op zich te nemen.

Als gevolg van die clausule heeft één van de overgenomen werknemers het vertrekvakantiegeld geëist zowel van de overnemer als van het FSO.

Zowel de rechtbank van eerste aanleg als het hof van beroep beschouwden de vordering van de werknemer als ongegrond.