Betalingen door het FSO

Inhoudingen 

Het Fonds zal, vooraleer het overgaat tot het verlenen van zijn tussenkomst aan de werknemer, de nodige inhoudingen verrichten, zowel op het brutobedrag van de uit te betalen vergoeding, als op het nettobedrag. 

De bedragen die op het aanvraagformulier worden ingevuld, zijn, in principe, brutobedragen. Het Fonds is gehouden op deze brutobedragen de nodige inhoudingen te verrichten die opgelegd worden door de belastingswetgeving, de wetgeving betreffende de sociale zekerheid en eventueel door de collectieve arbeidsovereenkomsten die voorzien in aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid. Het gaat om de persoonlijke sociale zekerheidsbijdragen en de bedrijfsvoorheffing. Het Fonds zal de inhoudingen aan de sociale zekerheidsinstellingen en/of aan de Belgische Staat overdragen. 

Patronale bijdragen door het FSO 

In de wet van 26 juni 2002 is uitdrukkelijk voorzien dat het Fonds voor bepaalde vergoedingen zelf de patronale bijdragen moet berekenen op het bedrag dat wordt betaald aan de werknemer en moet doorstorten aan de R.S.Z. of aan een ander instelling. 

Wijze betaling 

In principe worden de betalingen aan de werknemer, of aan zijn rechthebbenden per overschrijving verricht. 

Uitzonderlijk kunnen zij, op aanvraag van de werknemer of zijn rechthebbenden, door middel van een circulaire cheque worden verricht.  

Bij de uitbetaling door het Fonds zal de werknemer een afrekening ontvangen. 

Het Fonds is verplicht, in het jaar volgend op de betaling, het formulier 281.10 betreffende de bedrijfsvoorheffing te bezorgen aan de werknemer die een betaling heeft ontvangen (ook wel belastingsfiche genoemd). Op deze fiche wordt het belastbaar bedrag van alle vergoedingen betaald in het vorige kalenderjaar vermeld samen met hun bedrijfsvoorheffing. 

Indien het een bediende betreft, wordt een vakantieattest uitgereikt, zoals het is vastgesteld bij de vakantiewetgeving. Het gaat om een attest die volgende vermeldingen bevat: 

  • de periode gedurende dewelke de bediende bij een werkgever in dienst was en eventueel de gelijkgestelde periode 
  • het brutobedrag van het verschuldigd vakantiegeld 
  • het percentage dat voor de berekening van dit vakantiegeld in aanmerking werd genomen 

Termijn 

De wet van 26 juni 2002 voorziet dat het Fonds tot uitbetaling moet zijn overgegaan binnen de drie maanden vanaf de dag dat het Bijzonder comité deze wet  van toepassing heeft verklaard en waarop het individuele dossier van de werknemer en het dossier van de onderneming bij het Fonds volledig is. Deze bepaling zou de indruk kunnen wekken dat er drie voorwaarden cumulatief moeten voldaan worden opdat de termijn van drie maanden zou kunnen beginnen te lopen. Dit is echter niet het geval gezien de beslissing van het Bijzonder comité steeds impliciet inhoudt dat het ondernemingsdossier volledig is. Als algemene regel geldt dus dat zowel het ondernemingsdossier als het individueel dossier volledig moet zijn.  

Voor de betaling van de bedrijfstoeslag wordt de bestaande termijn van 60 dagen, te rekenen vanaf de dag waarop het individueel volledig dossier werd ingediend bij het Fonds, behouden. Dit is evenwel enkel het geval indien de bedrijfstoeslag wordt gevorderd op basis van het in gebreke blijven van de werkgever. Indien de onderneming echter het voorwerp uitmaakt van een sluiting, dan geldt net zoals voor de andere contractuele vergoedingen die het Fonds betaalt op grond van artikel 35 van de wet van 26 juni 2002, de hierboven omschreven termijn van 3 maanden. 

Indien het Fonds de betalingstermijn overschrijdt, stelt de wet van 26 juni 2002 dat er interesten verschuldigd zijn, vanaf de dag volgend op de laatste dag waarop de uitbetaling had moeten verricht zijn.