Sluitingsvergoeding

Bij een sluiting van een onderneming is de werkgever in bepaalde gevallen verplicht een forfaitaire vergoeding, de sluitingsvergoeding, te betalen aan de werknemer. Deze vergoeding wordt berekend in functie van de leeftijd van de werknemer en de anciënniteit van de werknemer bij deze onderneming.

Indien een werkgever in gebreke blijft, wordt deze vergoeding ambtshalve betaald door het Fonds. Het Fonds kan de sluitingsvergoeding betalen aan de werknemers die het slachtoffer zijn geworden van de sluiting van hun onderneming zonder handels- of industriële finaliteit vanaf 1 januari 2025. Bij sluitingen van ondernemingen zonder handels-of industriële finaliteit vóór 1 januari 2025 komt het Fonds niet tussen voor de sluitingsvergoeding.

Bedrag sluitingsvergoeding

De sluitingsvergoeding bedraagt 202,93 EUR per jaar anciënniteit die de werknemers hebben in de onderneming.

Om beter tegemoet te komen aan bepaalde individuele toestanden, zoals bvb. oudere werknemers, die wegens hun leeftijd, vaak grotere wedertewerkstellingsmoeilijkheden ondervinden, heeft men, naast dit bedrag, ook nog een vaste toeslag van 202,93 EUR per leeftijdsjaar boven de 45 jaar in het leven geroepen. De werknemer zal enkel van deze toeslag kunnen genieten voor de jaren gedurende dewelke hij in dienst was van de onderneming.

Het bedrag gekoppeld aan de dienstanciënniteit wordt begrensd tot maximum 20 maal het vast bedrag.

Wat de leeftijdsanciënniteit betreft zal het plafond echter niet verder reiken dan 19 maal het vast bedrag, rekening houdende met het feit dat een werknemer die de wettelijke pensioenleeftijd bereikt heeft, geen recht meer heeft op de sluitingsvergoeding.

Wettelijke sluitingsdatum

Basisbedrag

Maximumbedrag

Vanaf 01-02-2025

202,93 EUR

7.914,27 EUR

Voorwaarden voor de onderneming

Het KB van 9 juli 2024 (gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad op 16 juli 2024) breidt het recht op de sluitingsvergoeding uit naar werknemers van ondernemingen zonder handels- of industriële finaliteit, zoals gedefinieerd in de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van ondernemingen.

Werknemers van ondernemingen zonder handels- of industriële finaliteit kunnen voor sluitingen vanaf 1 januari 2025 aanspraak maken op een sluitingsvergoeding.

Er moet een voldoende aantal werknemers in de onderneming tewerkgesteld zijn om recht te hebben op een sluitingsvergoeding.

20 werknemers

Om recht te hebben op de sluitingsvergoeding moeten er, in principe, gemiddeld ten minste twintig werknemers zijn tewerkgesteld geweest tijdens de vier trimesters voorafgaand aan het trimester gedurende hetwelk de definitieve stopzetting van de hoofdactiviteit van de onderneming heeft plaatsgevonden.

5-19 werknemers

De sluitingsvergoeding die wordt toegekend aan werknemers van de ondernemingen die gemiddeld tussen 5 en 19 werknemers tewerkstelden kan ook wel de sluitingsvergoeding “sensu strictu” worden genoemd gezien de toekenning ervan verbonden is aan enkele beperkende voorwaarden, en dit in tegenstelling tot de hypothese waarbij de onderneming over een gemiddelde personeelsbezetting beschikte van tenminste 20 werknemers.

Enkel de werknemers waarvan hun ex-werkgever werd failliet verklaard, zullen recht hebben op de betaling van de sluitingsvergoeding vanwege het Fonds.

Dit wordt, volgens de wetgever, gerechtvaardigd door het feit dat, in geval van “gewone” sluiting van de onderneming die niet werd failliet verklaard, de werknemers tewerkgesteld in ondernemingen van 5 tot en met 19 werknemers eventueel de mogelijkheid hebben om met hun werkgever te onderhandelen over conventionele voordelen die het ontbreken van het recht op de sluitingsvergoeding zouden kunnen compenseren.

Naast het feit dat de onderneming het voorwerp moet hebben uitgemaakt van een faillietverklaring is het eveneens noodzakelijk dat de wettelijke sluitingsdatum zich na de datum van faillietverklaring bevindt.

Individuele voorwaarden

Naast het feit dat de werknemer verbonden moet zijn geweest met zijn werkgever door een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur is het eveneens noodzakelijk dat hij tenminste over één jaar anciënniteit in de onderneming beschikt. Onder anciënniteit verstaat de wet van 26 juni 2002 “ de periode gedurende dewelke de werknemer ononderbroken in dienst is gebleven van dezelfde onderneming ”.

Aan de arbeidsovereenkomst, van onbepaalde duur, van de werknemer die ten minste één jaar anciënniteit in de onderneming had, moet een einde zijn gemaakt. Om gerechtigd te zijn op de sluitingsvergoeding voorziet de wet van 26 juni 2002 dat het de werkgever is die het initiatief moet hebben genomen om een einde te maken aan de arbeidsovereenkomst van de werknemer. Nieuw is wel dat de werknemer eveneens de sluitingsvergoeding zal worden uitbetaald indien hijzelf het initiatief heeft genomen, wegens feiten die in hoofde van de werkgever dringende reden uitmaken. In alle andere gevallen valt de werknemer die zelf ontslag heeft genomen niet onder het toepassingsgebied van artikel 18, 1e lid van de wet van 26 juni 2002.

Het Fonds kan enkel zijn tussenkomst verlenen voor werknemers van wie aan de arbeidsovereenkomst een einde werd gemaakt tijdens een welbepaalde periode voorafgaand aan of volgend op de wettelijke sluitingsdatum. Deze periode wordt ook wel de referteperiode genoemd.

De referteperiode voor arbeiders en bedienden loopt van de achttiende maand voorafgaand aan de sluiting of de datum van de verplaatsing van de exploitatiezetel of de fusie van de onderneming tot het einde van de twaalfde maand die volgt op deze data.

Voor de werknemers die aan de vereffeningswerkzaamheden van de ondernemingen hebben deelgenomen tenslotte, bedraagt de termijn na de wettelijke sluitingsdatum of datum van de verplaatsing van de exploitatiezetel of fusie van de ondernemingen, drie jaar.